In het licht van uitdagende omstandigheden, verwachte groei van huishoudens en een onvermijdelijke klimaatcrisis zijn er in Nederland verschillende vormen van planning en zelforganisatie via gemeentelijke initiatieven en provinciale agenda’s ontstaan. Bij gebrek aan een samenhangend kader op hoog niveau bieden al deze benaderingen nog steeds geen goede visie voor de toekomst. In feite is Nederland geleidelijk geëvolueerd van de zeer ambitieuze versies van de nationale plannen van de late jaren zestig naar een tijdperk van verzwakte
nationale ruimtelijke ordening en ongecoördineerde interventies op lokale schaal. Het enige moment in de afgelopen jaren waarop Nederland een sterk gecoördineerde actie van gecentraliseerde planning meemaakte, was na de Watersnoodramp van 1953. Volgens gegevens van Rijkswaterstaat kostte de overstroming het leven aan 1.816 mensen, terwijl meer dan 72.000 mensen werden geëvacueerd en 47.000 runderen en 140.000 stuks pluimvee verdronken. Bovendien stond meer dan 150.000 hectare land onder water, wat ernstige schade aan infrastructuur en landbouwgrond veroorzaakte. Als gevolg van deze nationale ramp begon Rijkswaterstaat meteen na 1953 met de aanleg van de Deltawerken.
De Deltawerken werden in 2013 uitgeroepen tot het meest prestigieuze waterbouwkundige project ter wereld en geven nog steeds het goede voorbeeld op het gebied van waterkeringen. De vraag is wat we vandaag nog kunnen leren van de Watersnoodramp en de directe reactie middels de Deltawerken. Is het geldig om te zeggen dat we een natuurramp nodig hebben om de mentaliteit te verschuiven naar planning en risicopreventie? “Zou Rijkswaterstaat dat ook hebben gedaan zonder de Watersnoodramp?” De conventionele opvatting zegt nee. In feite is elke natuurramp een beleidsramp op zich. Een recent artikel van de NRC over de Maasvloed in Maastricht 25 jaar geleden meldde hoe slachtoffers liever een reeks dijken hadden gehad die vergelijkbaar waren met de Deltawerken dan rapporten over adaptieve planning en ontwerp met de natuur, die meestal tekortschieten als de ramp zich voordoet. Deze constatering maakt duidelijk dat er een kloof gaapt tussen de huidige gefragmenteerde lokale planningsinitiatieven in Nederland en een autoritair nationaal plan zoals dat uit de jaren ’60.
Voorbij de NOVI
Nu Nederland aan de vooravond staat van grote ruimtelijke veranderingen als gevolg van de snelgroeiende steden, de klimaatcrisis en de energietransitie, kan het de moeite waard zijn om de nationale planningsmechanismen onder de loep te nemen . In de zomer van 2019 is de Concept Nationale Omgevingsvisie ( NOVI) gepubliceerd. Voor het eerst in de geschiedenis krijgt Nederland een grootschalig plan, niet alleen voor infrastructuur of landgebruik , maar ook met een visie op de hele leefomgeving. Zoals gesteld in de samenvatting: “Dit strategiedocument zal ons in staat stellen om te reageren op de grote uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd. [ … ] Het combineren van al die uitdagingen vraagt om een nieuwe aanpak, niet van bovenaf opgelegd, maar opgesteld in zorgvuldig samenspraak tussen overheden, bedrijven, centra van kennis, maatschappelijke organisaties en individuele burgers. De NOVI biedt een kader, stelt een te volgen route voor en maakt waar mogelijk keuzes.”
Het bijzondere van de NOVI ten opzichte van eerdere ruimtelijke visies is dat het de integraliteit probeert te vatten van elementen die samen de inrichting van Nederland bepalen. Het bevat de erkenning dat in dit complexe land alles met alles verbonden is. Ook Rijksbouwmeester Floris van Alkemade legt in zijn Panorama Nederland de nadruk op deze aspecten, en vindt hierin veel weerklank. Het is voor het eerst dat in een visiedocument een gemeenschappelijk belang voor bedrijven, overheden, de academische wereld en het maatschappelijk middenveld wordt belicht: de kwaliteit van het milieu. Tegelijkertijd aarzelt NOVI echter nog om de confrontatie aan te gaan tussen de comfortabele, reeds bestaande structuren (fossiele afhankelijkheid, hoge CO2-uitstoot etc.) en de mate van verandering van Nederlandse steden en landschappen (stikstofcrisis, woningtekort, etc.) – die zowel onvermijdelijk als verwarrend is.
Het is dus zowel een hoopvol feit als een onstabiele construct. Hoopvol omdat kaders op nationale schaal worden uitgewerkt en processen in gang worden gezet. Het biedt handvatten voor het goed organiseren van veranderingen en richt zich op een breed spectrum van belanghebbenden en lagen van de samenleving. Tegelijkertijd is het een beetje wankel omdat het instrumenteel is en zonder sterke ruimtelijke verbeeldingskracht om die keuzes te helpen maken. Het extreem brede spectrum van belanghebbenden maakt het moeilijk om prioriteiten te stellen welke uitdagingen ook op korte termijn moeten worden aangepakt. Ergens – tussen decentrale ruimtelijke agenda’s en sterke nationale planrichtlijnen, zoals de Deltawerken, vraagt de NOVI nog steeds om toekomstbeelden, roept op tot verandering en illustraties van het ‘grotere geheel’.
De kracht van verbeelden
Wij geloven niet dat een omkering van onze planningstraditie mogelijk is, zeker niet op korte termijn. Maar we denken dat visies op de toekomst kunnen helpen om snel het grotere geheel te zien. Wat ontbreekt in de NOVI is het omarmen van verandering en het zien van de toekomst van Nederland in ruimtelijke termen – niet alleen in vaag beleid en bullet points. Het gebruik van verbeelding als instrument om de toekomst van onze steden en landschappen te visualiseren, zou het laatste ingrediënt kunnen zijn voor een nieuw nationaal plan. Op dezelfde manier waarop Superstudio het Continuous Monument gebruikte om een wereld voor te stellen die uniform is gemaakt door massacultuur en technologie; we streven ernaar om extreme – en soms dystopische – scenario’s van grootschalige verandering te gebruiken als een momentopname van een mogelijke toekomst.
Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn dat de Randstad in de komende 80 jaar onder water komt te staan. In plaats van de conservatieve structuren van waterkering, polders en dijkringen wanhopig te willen herstellen, zouden we de Maas de laaglanden verder kunnen laten onderdompelen en van bijna de helft van het land een natuurlijke delta kunnen maken. Dit zou een systeem van waterbadplaatsen creëren dat niet ver verwijderd is van waar Amsterdam de afgelopen tien jaar naar is omgedraaid. Ook een gigantisch valmeer in het midden van Zeeland zou wel eens de toekomst van onze energietransitie kunnen zijn. Door verbeeldingskracht te gebruiken als hulpmiddel voor data-gestuurde experimenten en opgeschaald denken, wordt onze toekomst tastbaar en vertrouwd. Door het Nederlandse grondgebied psychologisch te herdenken als een veld van experimenten en niet als een gevestigd veld van regels en ruimtelijke configuraties, kunnen we misschien het grotere geheel zien en een radicale toekomst omarmen.
Het bewonen van de sfeer van het denkbeeldige kan een manier zijn om na te denken over de nasleep van onze huidige sociaal-ruimtelijke acties en wat zal de toekomst zijn als we niet snel handelen en de transitie ontwerpen. Wat de postmoderne tijd sterk kenmerkt, is de nostalgie die ons drijft naar een illusoire vlucht naar het imaginaire, naar de droom van de gemeenschap en de verloren gemeenschappelijke ziel. Het daarmee samenhangende verlies van elke collectiviteit, het gevoel van het griezelige, de opkomst van individualisme, consumentisme en massacultuur van virtuele communicatiesystemen zijn enkele van de kenmerken die zijn geërfd van de 20e eeuw tot de 21e. In de inleiding van “De poëtica van de ruimte” onderzoekt Bachelard (1969) een mentale capaciteit die bijna identiek is aan die van Heidegger: de poëtische verbeelding.
In deze psychologische oefening is geen moralisme of scepsis nodig. Als architecten, stedenbouwkundigen, onderzoekers en ontwerpers moeten we verbeelding omarmen als een belangrijk instrument in ons arsenaal aan instrumenten voor hedendaagse stedelijke vraagstukken en uitdagingen. In een dergelijke toestand heeft experimentele planning een dubbele rol: het overbrengen van de betekenissen en functies van de gemeenschap, en het afleiden van behoeften, waarden en verwachtingen van deze gemeenschap. Deze rol evolueert door het proces van ruimtelijke compositie en produceert ruimte in harmonie met zowel de omgeving als de plaats. De waarde van de collectieve geest drukt de dringende behoefte uit aan openbare ruimte als een gemeenschappelijk goed van de hele gemeenschap. De poëtische geografie van het overstroomde Nederlandse landschap dient een tijdje als een fictief veld van gedeelde principes, doelen, ideeën, wereldbeelden en morele waarden en zou dan een aandeel kunnen bieden van programma’s en functies voor de echte ruimte. Het concept van het fantasierijke scenario zal niet langer een subjectief beeld zijn, maar voor zover het gebaseerd is op gedeelde gedachten, concepten en planningsvoorwaarden van de plek, zou het ontwerp van de collectieve openbare ruimte van de stad kunnen versterken met betekenissen, ideeën en waarden.
Coda
De recente ontwerppublicatie van de NOVI hield standvastig vast aan het potentieel van suggestief beleid om de samenleving te hervormen en opnieuw op te bouwen door middel van geavanceerde technologische apparaten (zoals uitgebreide waterkering, opwekking van wind- en zonne-energie enz.), zonder een duidelijk standpunt in te nemen over hoe deze veranderingen eruit zullen zien of zullen plaatsvinden. De gretigheid van de praktijkmensen naar de voortdurende discussie over NOVI en de veranderende systemen die omgaan met de transities in de ruimtelijke ordening, heeft ons ertoe aangezet de eerder genoemde discussie over fantasierijke planning en de kracht van verbeelding te starten.
Grootschalige visies en megastructuren zien we niet als een stedenbouwkundig wondermiddel. In de huidige ontwerppraktijk in Nederland begint de ene na de andere groep in de grootschalige visies het vermogen te zien om een ‘open’ kader voor planning te bieden dat nog steeds de bredere middelen dicteert waarmee de bewoner, reactie op en bewoning van het landschap dicteert.
Toevlucht nemen tot de poëtica van experimentele scenario’s en grootschalige visies lijkt de enige manier om een grote verscheidenheid aan verhalen met betrekking tot ruimtelijke ordeningssystemen te tekenen en te verrijken.
Dit betekent natuurlijk niet dat we die scenario’s moeten overnemen of – erger nog – terug moeten naar de zeer deterministische nationale plannen van de jaren ’60 van de vorige eeuw. We bevinden ons niet meer in een tijdperk van een top-down, technocratische kijk op design en de autoritaire rol van de ontwerper als masterplanner. We worden er middels visueel experiment aan herinnerd om een moedige positie in te nemen ten opzichte van een onzekere toekomst.
Henk Hartzema and Aikaterina Myserli in Atlantis #30, november 2019. Beeld: uit The Flooded Atlas – Delft 2023. Studio Hartzema / FRESH