Van het uitgestorven centrum waar je het spreekwoordelijke kanon kon afschieten zonder iemand te raken, naar een bruisende binnenstad vol leven en gezelligheid. Rotterdam heeft in het vorige decennium een tussensprint gemaakt om het imago van lege, lelijke en saaie stad van zich af te schudden. Met enig succes, want zelfs in het buitenland vinden ze Rotterdam tegenwoordig hip, leuk en – het zij nog maar eens gezegd – gezellig.
Gezellig. Martin Aarts liet het woord af en toe vallen op het stadhuis, een beetje pesterig. Voor veel geboren en getogen Rotterdammers klonk het bijna als een belediging. Voor gezelligheid ging je maar ergens anders heen. Rotterdam was rauw en ruw en moest vooral zo blijven. Een houding die iemand als Jules Deelder cultiveerde: „Rotterdam is niet gezellig. Rotterdam is Rotterdam.”
Aarts geloofde daar al niet zo in toen hij in 2004 hoofd Ruimtelijke Ordening van de gemeente werd. Maar zijn ideeën om het centrum van de stad meer leven in te blazen bleven niet zonder weerstand. Voor ons hoeft dit niet zo, hoor, Rotterdam is nu eenmaal zo, kreeg hij van collega’s te horen. „Toen al vond ik: Rotterdammers zijn helemaal niet zo verschillend van andere mensen, we zijn gewoon Nederlanders die van gezelligheid houden en op een terrasje willen zitten.” Het besef dat Rotterdam te weinig mensen in de binnenstad heeft wonen is al ouder. Eind jaren zestig al daagde een breed gedeeld gevoel dat er in het modernistische ‘downtown’ naar Amerikaanse snit iets ontbrak. Toch duurde het nog lang voordat er gericht beleid werd gevoerd om deze omissie van de wederopbouw te herstellen. Dat ging met vallen en opstaan.
In eerste instantie was er de politieke reflex om het centrum op te leuken met paviljoentjes, winkeltjes en restaurantjes. Dat werkte nauwelijks. Aarts: „Als een planoloog zegt dat ergens een restaurant moet komen, dan weet je één ding zeker: dat die daar niet wil zitten. Je kunt niet ergens leuke zaakjes plannen als je geen leuke stadsbewoners hebt die er naartoe gaan. Het is andersom: als die leuke stadsbewoners er zijn, komen die leuke winkeltjes en kroegjes er ook wel.”
City Lounge
Een van de eerste gemeentelijke plannen waarin de conclusie werd getrokken dat er meer bewoners in de binnenstad moesten komen, is het Binnenstadsplan uit 2008. De term City Lounge valt. Vier jaar later verschijnt de studie Rotterdammers maken stad, een onderzoek naar de mogelijkheden tot verdichting van de binnenstad. Als in andere Nederlandse steden 10 procent van de bevolking in het centrum woont, kan dat dan ook in Rotterdam, waar het maar 5 procent is? Is met een inwonertal van 600.000 een verdubbeling van 30.000 naar 60.000 realistisch?
Het antwoord in het onderzoek was een volmondig ja. Maar is dat nu, acht jaar later, nog steeds zo? Het beleid van de gemeente zoals vastgelegd in de Woonvisie en het collegeakkoord is nog steeds gericht op groei van de binnenstad. Maar er klinken ook protesten tegen verdere verdichting. Een deel van de huidige bewoners vreest voor ontgroening en verstening van hun omgeving. Hoor de protesten tegen de bouwplannen in Het Park, of op het grasveldje naast de Markthal.
Wie naar de cijfers kijkt, ziet dat Rotterdam nog maar net op weg is. Het aantal inwoners in de binnenstad is de afgelopen weliswaar gestegen van 30.000 naar 35.000, tegelijkertijd steeg het totaal aantal inwoners naar 650.000. Als die 10 procent nog steeds het streven is, is Rotterdam in feite nog maar weinig opgeschoten. Toch bekruipt menigeen het gevoel dat het centrum inmiddels vol is . Dat is ook wat de inmiddels gepensioneerde Aarts hoorde toen Rotterdam na 2014 – het jaar waarin de stad zich met de opening van de Markthal, het Centraal Station en de Rotterdam in de kijker speelde – opeens populair werd. „Goed gedaan, maar nu stoppen. Bewezen succes garandeert niet dat iedereen op deze voet door wil gaan. Maar als we nu stilvallen, lopen we over tien jaar weer achter. Dat is nu mijn grootste zorg.’’
Maar is er genoeg ruimte in het centrum voor 30.000 nieuwe inwoners, of wel zo’n 20.000 woningen? In Rotterdammers maken stad werd een verkenning gedaan naar plekken voor grondgebonden woningen (aan de straat), watergebonden woningen, luchtgebonden woningen (optoppingen van bestaande bouw), hoogbouw, transformatie van kantoren, kluswoningen en zogeheten inbreidingen. Het totale potentieel kwam uit op 20.250 woningen in het centrum (inclusief Kop van Zuid), waarvan woontorens ruim de helft leverde.
Volgens andere studies is dat nog een onderschatting. Studio Hartzema deed in dezelfde tijd dat Rotterdammers maken stad werd opgesteld een onderzoek naar alleen optoppingen van platte daken en inbreidingen, kleinschalige woningbouw op open plekken, de ‘gaten in de binnenstad’. In het rapport Rotterdam Klein & Fijn werden honderden locaties geïdentificeerd, goed voor duizenden woningen: 30.000 in totaal. „Van dat potentieel zijn sindsdien nog maar hoogstens twintig projecten gerealiseerd. Er liggen dus nog honderden kansen”, zegt oprichter Henk Hartzema, architect en stedenbouwkundige.
De reden waarom deze gaten niet al lang zijn opgevuld, is omdat er iets mee aan de hand is, zegt Hartzema. „Het is niet voor niets dat stukken leeg zijn. De grond is vervuild, of er liggen buizen en leidingen. Bovendien zijn de inspanningen die ontwikkelaars moeten doen om een klein project te maken onevenredig groot, namelijk hetzelfde als voor een groot project, alleen voor een kleiner aantal woningen. Maar de stad wordt prettiger en het wonen duurder, waardoor ontwikkelaars meer geld per vierkante meter kunnen vragen. Dus er komen steeds meer van dit soort locaties als rendabel in beeld. Ik denk dat dat de volgende golf gaat worden.’
Ingedikte stad = leuke stad?
Aanleiding voor het onderzoek was een project van Hartzema op het Wijnhaveneiland dat niet doorging vanwege tegenstand bij omwonenden. Hij ondervond aan den lijve dat een vollere stad met kleinere marges tussen gebouwen en mensen als bedreigend kan worden ervaren. Is dat nog steeds zo, of zijn Rotterdammers er inmiddels van overtuigd dat een dichtere stad ook een leukere stad is? „Dat is de vraag die we met zijn allen moeten blijven stellen. De optelsom van alle projecten en de conflicten die dat teweeg kan brengen, dat hebben we niet altijd even scherp voor ogen. Toename van dichtheid brengt toename van verkeer met zich mee. Als we dat niet weten te beteugelen, dan krijgen we een stad die zich muurvast draait. Dan verliezen mensen het gevoel van vrijheid, wat in mijn ogen de mooiste kwaliteit is van Rotterdam.” Ook Aarts is die mening toegedaan. Volgens hem is een auto-arme stad ook mogelijk, want de binnenstadsbewoner is een loper, fietser en OV-gebruiker. „Dat zijn geen mensen die met de auto naar de supermarkt gaan. Daarom zijn ze nou net in de binnenstad gaan wonen, om dat niet meer te hoeven.” In Rotterdammers maken stad werd daarom verdichting al gekoppeld aan vergroening en aan duurzaamheid. Ook daar is nog ruimte voor, zegt Aarts. „Ga de oppervlakte die auto’s innemen maar eens bij elkaar optellen. Als je die ruimte nu eens wat inperkt, hoeveel voetbalvelden groen kun je dan wel niet creëren.”
De aanleg van de ‘groene long’ van Hofplein over de Coolsingel naar de Westblaak noemen Aarts en Hartzema beiden als voorbeeld dat Rotterdam op de goede weg is. Aarts: „Eerder dacht ik nog dat Rotterdam niet wegkomt met verdichting als er niet ook wordt vergroend. Alleen steden die echt gezond zijn, schoon en veilig, hebben een goede toekomst voor zich. Nu ben ik daarin nog radicaler: als de stad niet groener wordt, komen er ook geen mensen wonen. Dat moeten we voorkomen, want als het groen en schoon is maar er woont bijna niemand, wordt het toch weer een saaie stad.”
Onder de voorwaarden van groen en duurzaam acht ook Hartzema een doorgroei naar 60.000 inwoners in het centrum haalbaar. „Dat gaat lukken. Al denk ik dat je met hogere dichtheid ook aan placemaking moet gaan doen: kleine parkjes, hofjes, pleintjes, waterkantjes, waardoor de tweedeling tussen privé en publiek, die in Rotterdam met al zijn hoogbouw heel scherp is, een soort tussenlaag krijgt. Het thuisgevoel is wat mensen op hun woonplek houdt, en dat zit hem ook in de buitenruimte waar je buurtgenoten tegenkomt. Mocht dat gaan werken, dan denk ik dat we de stad van de toekomst aan het bouwen zijn.”
Frank de Kruif, NRC handelsblad, 9 oktober 2020. Beeld: Walter Herfst