Campus in Transitie

Leestijd: 7 minuten

VU en VUmc bundelen hun krachten en werken de komende jaren samen aan de vernieuwing van de VU campus. Josja van der Veer, directeur van de Facilitaire Campus Organisatie van de VU, wil de VU campus integraal onderdeel maken van de stad. ‘De VU wordt extravert en gaat verbindingen leggen naar de buitenwereld.’ Wanneer Henk Hartzema, stedenbouwkundige van het Masterplan voor de VU campus, aan de opgave begint, treft hij een groot en wat in zichzelf gekeerd complex uit de jaren zestig. Bestaande uit heel grote gebouwen te midden van een stenige openbare ruimte met veel auto’s. Wat nodig is, is een toekomstbestendig masterplan om de noodzakelijke vernieuwingsopgave, met vervanging, functiemenging en verdichting, in goede banen te leiden.

 

Samenwerking universiteit en ziekenhuis op basis van inhoud

JvdV: ‘De VU campus is een gezamenlijke campus voor zowel de Vrije Universiteit als het VU medisch centrum. We werken weliswaar vanuit twee organisaties, maar we werken heel intensief samen op het gebied van onderzoek, onderwijs en zorg. We ontwikkelen dit als een samenhangend gebied.’

HH: ‘In eerste instantie werkte ik alleen voor de VU, daarna ook voor VUmc. De laatste drie, vier jaar zijn de toekomstplannen voor de VU en VUmc gestaag in elkaar gegroeid. Aanvankelijk heb je te maken met verschillende belangen, verschillende beweegredenen en verschillende geldstromen. Nu groeien we verder op basis van een gezamenlijk fundament. Ruimtelijk gezien hebben we nu een onderlegger waarop iedereen straks een plek kan krijgen.’

JvdV: ‘Wat onze organisaties bindt, is de krachtige overtuiging dat we een wezenlijke bijdrage leveren aan de unieke propositie van de kennismetropool Amsterdam. Willen we ons echt inhoudelijk ontwikkelen op het gebied van kennis en de maatschappelijke uitdagingen voor de toekomst, dan moeten we als VU en VUmc gewoon samenwerken. Op het snijvlak van verschillende disciplines kan je alleen maar resultaat bereiken als je deze ruimtelijk bij elkaar brengt. Dat vraagt ook om het delen van voorzieningen. Kostbare voorzieningen die je omwille van de efficiency wilt delen, maar ook het delen van voorzieningen om samen te kunnen werken. Dat vraagt ook om ontmoetingsmogelijkheden.’

HH: ‘De VU was als internationale universitaire gemeenschap van nature in de planvorming extravert, op zoek naar uitwisseling tussen campus en stad. Het VUmc heeft een focus op zorg en de omgeving en dynamiek die daarbij horen. Dat lijken twee totaal verschillende werelden, maar langzaam groeien die twee in elkaar. Gaandeweg is een vorm van planning ontstaan die beide aspecten in zich heeft. Zowel het gericht zijn op het primaire proces van zorg, onderzoek en onderwijs, alsook de deuren en luiken openzetten naar de buitenwereld, zodat wisselwerking tussen de campus en de stad ontstaat.’

JvdV: ‘Het samenwerken aan het masterplan draagt bij aan het begrip van de meerwaarde die we met elkaar hebben en de synergie die daaruit ontstaat. In die zin is het een hefboom voor verandering. Het maken van het Masterplan is een katalysator om de samenwerking nader vorm te geven. Niet alleen de samenwerking tussen VU en VUmc, maar ook de samenwerking met de UvA en – in de toekomst – met het AMC.’

 

Verdubbeling studenten, halvering bekostiging

JvdV: ‘De VU heeft indertijd hier in Buitenveldert een stuk agrarische grond gekocht van een boer, letterlijk “buiten de velden”. Nu is de VU campus onderdeel van de hoogstedelijke Zuidas. De stad is naar ons toe gekomen. Indertijd, vijftig jaar geleden, is het complex in een keer gebouwd voor ongeveer 12.000 studenten. We zien nu een verdubbeling van dat studentenaantal en tegelijkertijd een halvering van de bekostiging per student. Wij zoeken daarom naar manieren om efficiënter met ruimte om te gaan. Dat kan alleen als je echt substantieel vernieuwt. In de nieuwe, duurzame concepten die we voor de campus hebben bedacht, gaan we ruimte delen. We gaan ruimte delen op regionaal niveau, op het niveau van de campus, maar ook binnen de gebouwen. Het delen van ruimte is een manier om de kostenstijging te dempen.’

HH: ‘Vanaf het begin bestond het idee dat de buitenruimte meer verblijfskwaliteit moest krijgen. Daarnaast willen we veel meer onderdeel zijn van de stad en een beter herkenbare entiteit worden. Om flexibel te zijn in het gebruik en andere partijen hier een plekje te geven, moet bovendien meer ruimte worden gerealiseerd. Verder moeten de gebouwen meer herkenbaar zijn en flexibel worden, waardoor verschillende functies uitwisselbaar zijn.’ Dat klinkt eenvoudiger dan het is. ‘Alle voordelen ten spijt heeft deze locatie ook nadelen. We moeten namelijk heel compact bouwen. Het is echt woekeren met ruimte, net een schuifpuzzel. We willen vernieuwen, maar de winkel blijft open tijdens de verbouwing.  Dat spel is nietzichtbaar in het eindresultaat, maar wel heel bepalend voor waar we nu bepaalde vernieuwingsstappen in de gebiedsontwikkeling kunnen zetten.’

 

Lange lijnen, kleine korrel

JvdV: ‘Het primaire proces van onderwijs, onderzoek en zorg is leidend. De VU is “content driven”; het begint met onze visie en wat deze organisatie wil bereiken. En we zijn “here to stay”: we zitten hier nu al vijftig jaar en zijn van plan nog lang te blijven. Wij kijken daarom naar de lange termijn van de organisatie en proberen daar een portefeuillestrategie van onze gebiedsontwikkeling – niet alleen voor het vastgoed, maar voor het hele gebied – op af te stemmen. Daarin moet flexibel kunnen worden meebewogen.’

HH: ‘Flexibiliteit is niet hetzelfde als een blanco vel waarop alles nog mogelijk is. Uitgangspunt zijn de grote stadsboulevards die de campus doorsnijden, verbinden en bereikbaar maken. Tegelijkertijd creëren we een kleinschaliger netwerk van openbare ruimten, een ritme van pleinen, die allemaal hun eigen aantrekkelijkheid, oriëntatie, type gebruik en afmeting hebben. De openbare ruimte is ontzettend belangrijk, datgene wat ons ten principale gaat binden als gebruikers van de campus. En tegelijk moet het masterplan flexibel zijn. De opgave is om een stedenbouwkundige structuur te ontwerpen die verleidt en tegelijkertijd nog voldoende kan indikken, uitdijen of verkleuren om alle kanten op te kunnen.’

JvdV: ‘Het concept voor de VU campus gaat daarom primair uit van een nader in te vullen mix van stedelijke functies en een heel hoge verblijfskwaliteit. Wij willen gebouwen van een kleinere korrel. Zodat ze makkelijker faseerbaar en aanpasbaar, maar ook van een meer menselijke maat zijn.’

HH: ‘Met de keuze voor een kleinere korrel van bebouwing streven we meer flexibiliteit na. Nu staan op de campus twee gebouwen van 100.000 m2. Die lijken misschien flexibel – want je kunt er nog alle kanten mee op – maar een kleiner volume is makkelijker te herontwikkelen en te hergebruiken. Omdat zowel de (her)ontwikkeling, de financiering als de uitwisseling op termijn meer flexibiliteit biedt. We maken een duurzame campus waarvan de structuur bij wijze van spreken een eeuwigheid mee kan. Ook de individuele gebouwen, die weliswaar heel specifiek zijn, kunnen straks qua indeling, bouwsystematiek en klimaatbeheersing, flexibel gebruikt worden.’

 

Campus zonder grenzen

HH: ‘De Zuidas is gebaseerd op een grid en heeft daardoor een zekere neutraliteit. Wij willen daar, vanuit de VU campus, bijzondere plekken aan toevoegen en de neutraliteit verrijken place making. Het is een unieke campus, de enige in Nederland die geen begrenzing kent. Andere campussen zijn op de een of andere manier ingekaderd en of liggen buiten de stad. Vaak zie je bij campussen, ook in het buitenland, dat de identiteit aan die begrenzing wordt ontleend. Wij willen juist aansluiten op de omgeving. Omdat wij geen buitengrens hebben – die hebben we bewust weggelaten – zijn we ons hard

gaan maken voor centrale, identiteitsbepalende plekken voor de campus. Dat is bijvoorbeeld het campusplein geworden.’

JvdV: ‘Wij zetten in op een sterke relatie tussen binnen en buiten, de gebouwen en de openbare ruimte lopen naadloos in elkaar over. Onze gebouwen zijn super-openbaar, zowel qua beleving als in de ‘hospitality”. We willen een gastvrije en leefbare campus zijn.’ Ook diverse functies worden gemengd in het gebied. ‘Wonen is essentieel voor de functiemix en de levendigheid van het gebied. Daarom is het belangrijk om studentenwoningen op de campus te hebben. Daar zijn al concreet locaties voor bedacht. We willen graag dat aan het centrale campusplein gewoond gaat worden.’

 

Faciliteren van samenwerking

JvdV: ‘We bekijken de VU campus vanuit het perspectief van “total cost of ownership”, waaraan we in samenwerking en vanuit de inhoud waarde proberen toe te voegen. De grond is in eigendom van de VU en we doen natuurlijk ook de exploitatieve van de gebouwen. We hebben ook een eigen energievoorziening, die we momenteel verduurzamen. Die is voor de hele campus, ook voor het VUmc. Ook de parkeervoorzieningen delen we al met elkaar.’ Een aanzienlijk deel van het beschikbare vloeroppervlak wordt verhuurd aan derden. ‘Op dit moment beschikt de universiteit over zo’n 350.000-360.000m2 vastgoed. Daarvan is ongeveer een derde in gebruik bij partijen die op de VU campus samenwerken met VU of VUmc. In ons nieuwe 0|2 gebouw, dat in het teken staat van life sciences, kunnen onderzoekers van derden of externe R&D-partijen die met onderzoekers van ons een gezamenlijk onderzoeksproject doen, een ruimte in het gebouw gebruiken voor hun onderzoek. Ruimte beschikbaar stellen is overigens geen doel op zich, het is vooral een middel om samenwerking mogelijk te maken.’

 

Jeroen Mensink interviewt Josja van der Veer en Henk Hartzema, Go Gebiedsontwikkeling in beweging, september 2015